Ze deden sterk denken aan oude wijfjes, de twee blinde meisjes, zooals
ze daar stonden naast Trieneke's vader bij de deur in het schoollokaal.
Beiden waren ze wat krom en wat scheefgegroeid van 't jarenlang dag
aan dag stil zitten op een stoofje bij de kachel. Beiden droegen ze zeer
lange rokjes. Trieneke mummelde zacht voor zich peen. Aaltjes vi ► gertjes
gleden tastend langs een plank van de speelgoedkast. Toen ze mijn stem
hoorde, trok zij ze verschrikt terug. De meisjes hadden groote, heldere
oogen.
Het Saksische keuterboertje stond met de handen in de zakken van zijn
korte jekkertje en het zwart-zijden petje nog op. Om toch wat te zeggen,
hief hij een klaaglied aan over het ongeluk van de blindheid. ,'t Is treurig,
meester! Een older weet niet, wat e met zoo'n kiend anvangen zol...."
Al de kinderen uit de klas zaten te luisteren, al bleven hun vingers ook
glijden over het leesblad en ik beduidde hem dus met geheime teekens,
ant hii zwiizen moest. Eindelijk gelukte het.
„Nou, dan gao 'k maor", zei hij verlegen. Een hand kwam Iangzaam uit
de jekker en zocht aarzelend het handje van zijn dochtertje, onder haar
schort. Een tel hield hij ook het handje van Aaltje vast. Toen keek hij
schuw mij aan, alsof hij zich schaamde voor zooveel liefdebetoon.
„Nou kienderties, nou giet vaoder vort. Goed oppassen heur en de
meester gien brutaole mond seven, Trieneke. Nou, dag heur! Doe joe best
maor...."
De groet van de meisjes was niet te verstaan. Aaltje huilde een beetje.
Ik gaf de nieuwe leerlingetjes een plaatsje, dicht naast elkaar. Als bange
vogeltjes in een kooi zaten ze ineengedoken. Met haar handje zochten
ze naar elkaar.
'k Probeerde een praatje met ze aan te knoopen. Aaltje glimlachte en
zei niets. Trieneke antwoordde zacht met joa of nee, of een verlegen
schouderophalen.
„Wonen jullie dicht bij elkaar, Trieneke?"
Geen antwoord.
„Nou, dat weet je toch wel! Zeg eens wat. Is Aaltje wel eens bij je
geweest en heb je dan prettig gespeeld?"
Trieneke glimlachte nu ook.
„Wichien", zei ik, „ie hoeven nie bange veur mij te wezen. Vertel mij
nou ies wat".
Met een schok zat Trieneke rechtop, een kleur van verrassing op haar
gezichtje.
„Aaltien!" schreeuwde ze opgewonden, „heur ie dat? De meester praot
net as wij. Kom ie ok uut 't Hoogevene, meester?"
„'k Bin er vaok west".
„Nou,- da megien daor moet meuje zeggen tegen mien moeder", praatte
Trieneke. Ze wees naar het plafond. „Wij wonen bij de daarde brugge en
zij bij de vierde an de zulde kaante. Dan weet ie 't zeker wel...."
„Ja, nou wee 'k het wet", zei ik. •nn•••n••
Als planters, 'die in het voorjaar uit de doinkere keilder worden over-
geplaatst in het koesterende zonlicht zoo leefden de twee kleine boerinne-
ties na een poosje op in de nieuwe omgeving, waar ze leeren en werken
en spelen imochten. De verlegenheid en het zelfmedelijden verdwenen
langzamerhand. De meisjes werden vroollijker en izelfstandiger. Ze schrok-
ken niet meer, als ze een vreemde stem hoorden. Ze stoeiden soms en
schaterden vroolijk. Ze begonnen op gewone, ziende kinderen te lijken.
Trieneke sprak na een paar maanden tamelijk beschaald Nederlandsch,
zonder veel tdialectische fouten. Met Aaltje 4duurde 't nets 'anger. Vooral
na een vacantie thaspelde ze koddig de woorden dooreen.
Maar Aaltje stapte reeds na eenige dagen, als ze 't lokaal binnenkwam,
rechtuit rechtaan naar haar plaats. Trieneke liep na weken nog een poos
rond te scharrelen, voetje voor voetje, de handen tastend vooruit. Vaak
kw am .ze in een precies verkeerde hock terecht, greep soms -den van de
jongens in het haar en stootte eens twee bloempotten van de vensterbank.
Ze orienteerde zich slecht. Toch was Aaltje blind geboren en zag Trieneke,
toen bij een onweer een felle bliksemschicht neerschoot, nog eens het
licht.
Het lezen van brailleschrift is, afgezien van het verbinden der letters
en lettergrepen een kwestie van zich orienteeren, een weg vinden in een
doolhof van punten. Aaltje las na een jaar tamelijk vlot De Bijbelsche
Geschiedenissen van Van de Hulst. Toen worstelde Trieneke nog met Jan
en Gijs uit Vrij en blij. Haar gevoel was fijn genoeg. Ze wist me eens,
toen ze in 't voorbijgaan even langs mijn jas gestreeld had, te vertellen,
dat ik een ander pak aan had dan de vorige dag. Ze wist alleen niet van
links en rechts, boven en onder. Ze schudde neen als ze ja bedoelde.
In rekenen was ze haar nichtje ver de baas. Hier had ze haar leeftijd
mee. Zij was bijna drie jaar ouder dan Aaltje. Blinde kinderen boven de
leeftiidsgrens van negen a tiers jaar, leeren gemiddeld de verschillende
bewerkingen in minder dan de heift van de tijd, die jongeren daaraan
besteden. Gevallen, waarmee een zesjarige zit te tobben, behoeft men
een elfjarige haast niet uit te leggen. 't Is jammer, dat er voor dit ver-
schijnsel slecht proeven te nemen zijn met ziende kinderen. Waarschijnlijk
zouden ze uitwijzen, dat de omstandigheid blindheid in dit opzicht weinig
of geen invloed heeft. Zou er dan, temeer waar men roept om beperking
van het leerplan, niet alles voor te zeggen zijn, het rekenonderwijs eerst
ire het derde leerjaar aan te vangen?
Schrijven was het moeilijkste vak voor de twee meisjes. Ze beheersch-
ten hun spierbewegingen slecht. Trieneke prikte vaak met de schrijfpriem
ill haar vinger, in plaats van in het papier. Aaltje had natuurlijk weer haar
Wrier orienteeringsyermogen mee. Maar evenals bij het rekenen imoest ze
het in het yak Ned. taal tegen haar nichtje afleggen. Hier deed zich hoogst-
waarschijnlijk het verschil in leeftijd weer gelden.
Eens stond ik op het speelplein, toen Aaltje aan kwam hollen. Ze liep
recht op me aan en met opzet stond ik roerloos stil. Zou ze tegen me
aanrennen?... Dan vine ik haar nog wel, voor ze zich bezeerde.
Ze deed het niet. Minstens een meter van me af, deinsde ze verschrikt
terug en liep nieuwsgiering in een bocht om me heen. „Wie daar?" vroeg
ze, een beetje schuw. En aan mijn lachen hoorde ze 't al.
„Vertel me nu eens duidelijk, hoe merkte je, dat ik hier stond?" vroeg ik.
„Dat weet ik niet," was het antwoord. „Ik merkte u..."
Ja, meer wist zij er 'natuurlijk niet van. De luchtstroom, die ze vooruit-
stuwde en die van mijn lichaam terugkaatste tegen het hare, had haar
waarschijnlijk geholpen. Maar die buitengewoon-zachte druk werd haar
misschien niet eens bewust en bovendien kende ze er geen naam voor.
Toen het eens erg stormde, liep Aaltje met haar hoof d tegen de muur.
„Kijk dan ook beter uit je doppen!" zei een blinde jongen, die er bij stond
en die voor het wondere gevoelsvermogen ook geen eigen naam wist.
Trieneke en Aaltje waren beiden gedoopt, maar ze konden zich niet
voorstellen, ooit in een kerk of op de Zondagsschool geweest te zijn. Moe-
der had ook nooit uit de Bijbel verteld.
Bijbelsche geschiedenis had dadelijk haar voile belangstelling, maar ze
konden de namen en feiten slecht onthouden. Het leeren van een psalm-
versje was ook een heele toer. Gezangen ging beter.
Langzaam werd het anders en het was duidelijk te zien: Ze merkten,
dat verhalen uit de Bijbel geen gewone verhaaltjes waren. Toen begon
Trieneke te vragen, als ze iets niet begreep.
Toen de Paaschgeschiedenis verteld werd, zat Trieneke op een morgen
te huilen. Telkens weer kwamen er een paar tranen uit haar blinde oogen
rollen en veegde zij ze stilletjes met haar zakdoek weg.
„Heb je ruzie gemaakt met de andere meisjes, Trieneke?" vroeg ik
zacht na de les.
Ze knikte heftig met het hoofd. „Neen", beteekende dat.
Meteen kwamen de tranen al weer. „Ik vind het zoo jammer", zuchtte ze.
„Wat vind je zoo jammer?"
„Dat de Heere Jezus zoo lijden moest", zuchtte Trieneke.
, De laatste dag voor de vacantie bleef ze treuzelen, totdat de anderen
weg waren.
„Meneer", vroeg ze, „als je nou iedere avond vraagt, of je in de hemel
mag komen, gebeurt het dan zeker?"
„Vast en zeker", stelde ik haar gerust.
„'t Kan me nou niks meer schelen, dat ik blind ben", zei Trieneke, een
poos na de vacantie.
„Neen?"
„Nee, want het duurt immers maar,een poosje! Later, in de hemel, kan
ik wel zien, en dat duurt eeuwig."
Zulke spontane uitingen van oprecht kinderlijk geloof blijven ook bij
het buitengewoon onderwijs een zeldzaamheid. Maar dat de Heilige Geest
kinderharten werkt, wie twijfelt er aan? We zouden er ook bij het
gewoon onderwijs meer van merken, als het kind niet zoo in de iderde
klasse verloren ging.
Ermelo. ANNE DE VRIES.
|