Artikel van A.Muller over de Steeg waar K.Lantermans (1878-1945) schoolhoofd was.




DE CHRISTELIJKE SCHOOL

in De Steeg

Omdat er in De Steeg geen christelijk onderwijs was gingen de kinderen van 31 maart 1896 tot 1 oktober 1907 naar de Christelijke School in Ellecom. Deze school was opgericht door een Ellecomse/Steegse schoolvereniging en ook enige Stegenaren waren lid van het schoolbestuur.

Vanaf 1 oktober 1907 tot 4 oktober 1922 was de school gevestigd in het schoolgebouw aan de Diepesteeg, dat als protestants-christelijke school was gebouwd met als schoolhoofd de heer K. Lantermans (1878-1945). Aanvankelijk stond deze school ook onder het bestuur van de Ellecomse/Steegse schoolvereniging, maar op 5 oktober 1917 werd de Steegse schoolvereniging opgericht, die daarna het bestuur over de school uitoefende. De vereniging kreeg de naam "Vereniging tot stichting en instandhouding van een school met den Bijbel te De Steeg". Hoofd van de school werd de heer A. Kooijmans.

De eerste bestuursvergadering van het kersverse schoolbestuur vond plaats op 23 oktober 1917 in het kantoor van de heer L. Ruys op Middachten.

Hoe de sfeer op de school in die tijd was beschreef de heer de Bruin in een van zijn prachtige verhalen:

We hadden in ons dorp anno 1914 twee scholen. De christelijke school was er een met de bijbel en omdat ik zelf op een christelijke school ben geweest wil ik daarover iets vertellen.

De school was, zoals in die dagen veel gebouwen in ons dorp, eigendom van de kasteelheer. De landheer had de school er neer laten zetten voor het welzijn van de opgroeiende jeugd en om voor het latere leven iets blijvends mee te geven met het oog op het hiernamaals. Er was een schoolbestuur dat bestond uit de rentmeester van het kasteel, de postdirecteur, de postbode, de schoenmaker en nog een meneer die aan de straatweg woonde. We wisten secuur dat de kasteelheer wat met de school te maken had. Als er een grote drijfjacht op het landgoed geweest was, kwam Peter van de Priester namens de landheer onze bovenmeester een haas en twee konijnen brengen. Dan moest de jongen van Derksen met een boodschap van de meester naar Pé de stroper om te vragen of hij even aankwam. Pé moest dan voor hem dat drietal langoren de jas uit trekken. Hij zelf had daar geen aardigheid in.

Zoals ik reeds schreef leed ons dorp onder of genoot van het feodale stelsel. Het is maar net hoe je het door de bril van die tijd wilde zien. De feodale ideologie was: dient de kasteelheer met geheel uw werk. Vreest de rentmeester, want die was machtig. Eert de dominee, want hij is de dienaar Gods. Heb achting voor de meesters, want die weten veel. Ons nieuwe schoolhoofd was zich dan ook deksels goed bewust van de plaats die hem door de slaafse dorpsgemeenschap toegekend werd. Met zijn collega, het hoofd van de openbare school flaneerde hij door ons dorp, minzaam het klootjesvolk groetend die de pet afzetten voor deze lieden. Onze school had drie lokalen met één gemeenschappelijke gang. In de gang stonden een paar klompenbakken en een zestal droge geurende closets duidden op de aanwezigheid van deze onmisbare gelegenheden. Voor de ventilatie was in de gang een getralied raam aanwezig van gevangenis-formaat. In de lokalen was tot op manshoogte matglas bezetting. Zonder afleiding zaten wij er degelijk en christelijk opgeborgen. Als je naar zo’n christelijke school ging, dan dacht je dat je er een heel stuk beter aan toe was dan die knapen van de openbare school. Tenslotte waren dat heidenen. Die hadden geen bijbel en wij wel. Bovendien waren de meeste blagen van de openbare school nog rooms ook. Het was dan ook een feit dat wij aldoor op de vuist waren met de heidenen van die school. Het ging er dan lang niet mals aan toe en wij vochten als grote kerels. De jongens van die school kwamen het meest uit de Havikerwaard. Daar werkten hun ouders op de steenfabrieken en wij spraken van Weerdse blagen en beide partijen hadden hun strijdliederen. Wij zongen: "Weerdse moppen zonder koppen, zonder oren, zo zijn de Weerdse blagen geboren!". De Weerdsen zongen: "Wij zijn de jongens van de steenbakkerij en gaan voor de fijnen niet op zij!". Gewapend met harken, schoffels, knuppels, klompen en meer van dat spul trokken wij ten strijde tegen de heidenen. De ontmoeting zou voor het postkantoor plaatsvinden. Onze postdirecteur hoorde onze strijdliederen, keek uit het raam en zag de gewapende bende. Bliksem, dat werd donderen voor zijn kantoor. Hij stuurde als de weerga een postbode naar Abeltje, de veldwachter. Die verscheen spoedig ten tonele en ramde ons uit elkaar, nadat hij onze harken, schoffels, knuppels enz. afgenomen had. Later vochten wij toch, maar dan op een andere plaats.

We hadden op school twee meesters en een juffrouw. De juffrouw was een echte schoolfrik, een lieverdje zonder weerga met een hoge dunk van zichzelf. Ik zat bij haar in de klas en het zat niet snor tussen ons. Maar ik zou de waarheid geweld aandoen als ik voor de lezer verzweeg dat ik een deugniet van de bovenste plank was. We moesten schoonschrijven. Het was stil in de klas en we krulden er op los. Dun naar boven en dik naar beneden. Onze Rinus kwam wel een uur te laat aanzetten. "Waar kom jij zo laat vandaan?", zei het lieverdje. "Ik mos met de geit noar de bok", antwoordde Rinus verlegen. Ons lieverdje, buiten zichzelf van woede kafferde tegen Rinus: "Had je vader d at niet zelf kunnen doen?" "Nee", zei Rinus, " die het gin tied, die het wel wat anders te doen". Hij ging zitten en nam zijn schoonschrift en de klas krulde weer rustig verder. Het lieverdje liep rood aan, kuchte met de hand voor de mond en ging niet verder over het geval. Later, toen ik groot was,

begreep ik waarom.

Thijs, de smidsknecht had mij attent gemaakt op het achtste wereldwonder met de boodschap het op school aan de juffrouw te vertellen. Nou, dat heb ik dan ook gedaan en het geweten ook. Ik zou haar eens mooi voor schut zetten. Met veel lef vroeg ik haar: "Juf, weet u wat het achtste wereldraadsel is?" Het juffertje stond voor de klas met een gezicht van: wie geeft jou het recht, snertjong, mij vragen te stellen? "U zegt niets hè, maar dat komt, omdat u het niet weet, maar ik zal het u zeggen. Het zijn vierkante paardenvijgen die uit een rond gat komen rollen" De hele klas brulde van het lachen, maar het lieverdje was een ontploffing nabij. Ze orkaande woedend op mij af en gaf mij een serie oorvijgen, zodat de bewuste vierkante paardenvijgen voor mijn ogen rondtolden. Ze draaide mijn oor een kwartslag om en sleepte mij de klas uit." Daar is een plaats voor je, viespeuk, smeerlap, snertjong!" Daar stond ik op de gang met een paar gloeiende oren aan mijn kop. Ik ging op de klompenbak zitten om af te koelen. Maar spoedig viel mijn oog op de grote klompen van Rinus en de kleintjes van Harm. Zo, een grote klomp en een kleintje naast elkaar. Ik ging door met omwisselen, net zolang totdat er geen paar meer compleet was. Voor dat de school uit ging liet het lieverdje mij binnenroepen. Er moest gedankt worden en daar mocht ik nog net bij zijn. Zij dankte de Heer voor al het goede dat Hij ons gaf. Ook voor de oorvijgen en de paardenvijgen, dacht ik bij mij zelf. Inmiddels liepen andere lokalen leeg en had er op de gang een Babylonische klompenverwarring plaats. De bovenmeester kwam er aan te pas. "Meester, ze hemmen met de rotpoten oan mien klompen gezèten!" "Meester, mien enen klomp is vort!" " Meester, alles is door elkaar gesodemieterd!" "Meester, die smeerlap doar lup met een klomp van mien!" De bovenmeester stond tussen de woedende kinderen met een hoop klompen. Net een marktkoopman. Tenslotte kwam er een einde aan het gemodder en ging ieder kind met zijn eigen klompen naar huis. Onze bovenmeester was een klein venijnig ventje, het beste te vergelijken met een fladderende krielhaan. We noemden hem dan ook de Kriel. In onze klas kwam hij driftig binnenvallen en vroeg: "Wie heeft er op de klas gestaan?" Het lieverdje wees in mijn richting en sprak minachtend: "Dat snertjong daar!" De Kriel sleepte mij uit de bank en andermaal kreeg ik een paar oorvijgen en een trap onder mijn achterste en toen graaide hij alles wat hij aan christelijk strafwerk voorhanden had bij elkaar en kon ik gaan schrijven. In de tussentijd ging hij naar huis, hij woonde naast de school en kwam na een uur weer terug met een brief voor mijn vader. Thuis werd de rekening door mijn vader gehonoreerd met nog een pak slaag en werd ik naar boven gestuurd om mijn strafwerk af te maken.

Ik hoop, dat de lezer een indruk heeft gekregen van onze christelijke dorpsschool. De conclusie is, dat wij vroeger helemaal niet zulke beste jongens waren, dat de jeugd van nu nog best een schelmenstreek van ons kan leren en dat het onderwijzend personeel van nu veel beter pedagogisch geschoold is en dat de toestanden, zoals omschreven nu tot het verleden behoren.

Op 4 oktober 1922 werd de "School met den Bijbel" aan de Parkweg (nr. 4) officieel geopend. Ook deze school was er een voor lager onderwijs en meer uitgebreid lager onderwijs. Tot 1 januari 1949 stonden beide afdelingen onder één en hetzelfde schoolhoofd en van 1 februari 1936 tot 1 januari 1949 was dat de heer A. Muller. Tot 1 augustus 1972 was de protestantse christelijke school gevestigd aan de Parkweg. Als gevolg van de opheffing van de Rooms-Katholieke school werd besloten om de Protestants-Christelijke school een algemeen-christelijk karakter te geven. Dit vond plaats op 1 augustus 1972. Ook de grondslag van de schoolvereniging werd gewijzigd: van protestants-christelijk in algemeen-christelijk. Op 1 augustus 1995 hield de Algemeen-Christelijke School op te bestaan als gevolg van een fusie met de plaatselijke Openbare School.

Voor meer interesse in dit onderwerp verwijs ik u naar het boekje " Het Christelijk Onderwijs op De Steeg" van de heer A. Muller.